Twintig jaar na Srebrenica

De val van Srebrenica is op 11 juli precies twintig jaar geleden. Duizenden moslimjongens kwamen hierbij om. Drie betrokkenen blikken terug op de dramatische gebeurtenissen van toen.

‘Ik ben nooit meer de oude geworden’

Suad Pasalic (53), vluchteling uit Srebrenica en lid van de vereniging Srebrenica95 in Nederland.
‘We hadden het goed in Srebrenica. Ik werkte als monteur en leidde een rustig leven met mijn familie. Tot de VN kwam en van Srebrenica een veilige enclave maakte. We mochten de stad niet uit. Er was weinig te doen, we hingen rond op straat.

Tot 1994 dachten we dat we veilig waren. Iedere dag koesterden we de hoop dat de oorlog snel voorbij zou zijn en we ons oude leven terug kregen. Maar de Serviërs kwamen dichterbij en de spanningen liepen op. De Nederlandse soldaten waren goed voor ons, we hebben altijd het vertrouwen gehad dat de VN ons zou beschermen. Maar de leiding heeft gefaald.

Ik was vrijwilliger in het Bosnische leger en lag in de loopgraven toen de enclave viel en de soldaten vertrokken. Ons leger had te weinig materiaal om alleen tegen de Serviërs te vechten. Samen met duizenden andere vluchtelingen ben ik te voet richting Tuzla gegaan. Na zes dagen kwam ik aan. Ik heb nog altijd nachtmerries over de oorlog. Ik ben nooit meer de oude geworden. We mogen nooit vergeten wat Servië heeft gedaan.

Tot op de dag van vandaag provoceren ze Bosnië-Herzegovina. In juni bijvoorbeeld met de arrestatie van de voormalige Bosnische legerleider Naser Oric. Servië had een arrestatiebevel uitstaan terwijl hij al is veroordeeld en zijn straf heeft uitgezeten. Srebrenica95 vraagt aandacht voor deze doorlopende treiteringen en het ware verhaal. Er bestaan nog zo veel misstanden over deze oorlog.’

‘We hebben gedaan wat we konden’

André Dekker (42), Dutchbatt III-veteraan; hospik.
‘Een jeugdige hunkering naar avontuur en de behoefte iets voor de wereld te betekenen, waren voor mij de redenen om in oktober ’93 beroepsmilitair te worden bij de luchtmobiele brigade. Bosnië was mijn eerste missie. Ik was 22. In de maanden voorafgaand aan de val, werd het onrustiger in de omgeving van mijn post.

We hoorden mensen dichterbij komen, roken dat ze eten klaarmaakten, maar konden door de dikke bebossing niet zien waar en wie ze waren. Als ik terugdenk aan de val, denk ik aan de burgerslachtoffers die ik heb kunnen helpen. Terwijl de Serviërs dichterbij kwamen en ons van alle kanten beschoten, heb ik samen met collega’s zoveel mogelijk burgerslachtoffers proberen te helpen.

Ik voelde geen angst, werd gedreven door een sterke innerlijke drive om dat te doen waarvoor ik gekomen was. Toen het zuidelijke gedeelte van de enclave gevallen was, ben ik in het hulpverleningsvoertuig als een van de laatsten uit het kamp vertrokken. Overal lagen kledingstukken en schoenen, her en daar zaten oudere mensen die verstijfd waren van angst. We konden ze niet helpen; ze waren uitgeput. Dat was ontzettend heftig.

Ook wij waren bang. We hoorden de kogels inslaan, maar wisten niet waar de vijand vandaan kwam. We mochten niet gericht terugschieten. Je voelt je machteloos. Maar we hebben er alles aan gedaan om de burgers zo goed mogelijk te helpen; we waren bereid om te sterven toen de VN massaal luchtsteun beloofde. Dan is het extra wrang als je twintig jaar later nog steeds de grond in wordt geboord. Eigenlijk zeg je daarmee dat het jammer is dat we niet allemaal zijn omgekomen; dat was de andere optie geweest. We waren bereid te vechten met de luchtsteun van de VN. Maar die kwam niet. We konden niet anders.’

‘Het raakt mij nog steeds’

Frank Westerman (50), toenmalig Volkskrantcorrespondent in Belgrado.
‘Misschien zijn we in Nederland beter in herdenken dan voorkomen. Dat gevoel bekroop mij toen ik in april weer terug was in Srebrenica. Tegenover Potocari, de toenmalige kazerne van Dutchbat, liggen nu glooiende akkers met meer dan zesduizend witte marmeren zuilen om de doden te herdenken. Mijn hotel lag daar dichtbij. De Anne Frank-stichting had daar een training herdenken georganiseerd. Herinneringscentrum Westerbork komt volgend jaar naar Srebrenica voor een expositie. Ik kreeg de cynische gedachte dat we beter zijn in herdenken achteraf, en dat de betrokkenheid nu groter is dan toen.

Ik was 27 toen ik als correspondent naar Belgrado vertrok. Ik nam mij voor geen partij te kiezen. Maar al snel zat er een Servische deserteur ondergedoken in mijn huis. Toen heb ik geleerd dat het niet erg is betrokken te zijn; uiteindelijk is het zelfs mijn drijfveer geworden. Ik wilde zo goed mogelijk verslag doen van wat er zich in Bosnië afspeelde. Srebrenica was ontoegankelijk toen de VN-soldaten er zaten.

Maar dankzij een toneelstukje is het mij toch gelukt om twee keer binnen te komen. Ik wilde verslag uitbrengen van de tragedie die zich daar voltrok. Nu, twintig jaar later, wilde ik terugblikken en stilstaan bij het leed van toen. Het raakt mij nog steeds. Ik voel me als Nederlander niet verantwoordelijk, maar ik schaam me kapot dat Dutchbat de gevluchte mannen van de compound heeft gestuurd, regelrecht in de handen van hun moordenaars.’