Recensie Mieke: De avond is ongemak

Hanna heeft gelijk: we moeten weg uit dit dorp, weg van de blaarkoppen, weg van de dood, weg van dit oorspronkelijk bestaan.

De avond is ongemak ****

Jas is een meisje van tien. Ze is zo gaan heten omdat ze haar jas niet meer uitdoet sinds haar broer overleed. Hij ging schaatsen en verdronk in een wak. Ze had met hem mee gewild, maar dat mocht niet ‘omdat we naar de overkant gaan. Als ik groter bent, neem ik je mee,’ had hij gezegd. Sindsdien verlangt Jas naar ‘de overkant.’

Het sterven van Matthijs dompelt het gereformeerde boerengezin in rouw. En er mag niet over hem gesproken worden. Vader is ruw tegenover zijn kinderen en behandelt ze als boerderijdieren. Moeder eet niet meer en vermagert zienderogen. De ‘welterustenkus’ laat ze steeds vaker weg. Totale onmacht. Over het obsessieve aanhouden van de jas zegt de moeder: het is tijdelijk. Ja, ze groeit er wel overheen, zegt de vader. ‘Maar ik zal er niet overheen groeien, ik groei er juist in vast, en niemand zal dat merken.’

De overgebleven kinderen verwerken de dood van hun broer op gewelddadige wijze. Jas speelt met haar oudere broer Obbe wrede seksuele spelletjes. Ook de dieren spelen daar een rol in. Haar vertrouwelingen zijn een konijn dat ze Dieuwertje heeft genoemd, naar Dieuwertje Blok, en twee padden in een emmer op haar kamer. Als hij Dieuwertje, een mannetje, laat paren met een dwergkonijn bezwijkt dat. ‘We zeggen niets maar weten allebei dat we dit moeten doen herhalen totdat we de dood van Matthies begrijpen, al weten we niet hoe.’ Inmiddels weet ik dat wel, maar ik zal de gruwelijke apotheose niet verklappen.

De dood is overal in het universum van Jas aanwezig. Zelfs een boterham met zure zult en een toefje ketchup doet haar denken aan een aangereden egel. Beklemmend is dan ook het woord waarmee je dit boek het beste kunt omschrijven.

Maar wat een leeservaring! Dit is een boek waarvan je voelt: het was pure overleving om het te schrijven. Het is lang geleden dat ik zulk zintuiglijk proza las. Neem nou het begin: ‘Die ochtend smeerde moeder ons een voor een in met uierzalf tegen de vrieskou, die kwam uit een geel blik van Bogena en werd normaal gesproken alleen gebruikt tegen kloven, eeltringen en bloemkoolachtige knobbeltjes op de spenen van de melkkoeien.’

Rijneveld groeide op in Nieuwendijk, een klein dorp dat lijkt op het dorp waar ik vandaan kom, in het land van Heusden en Altena. Ook Jan van Mersbergen komt uit die streek. Hun proza ademt boerenlucht, platteland, koeien. Voor mij is het terug naar mijn jeugd. Dat ze in werkelijkheid haar broertje verloor, toen ze drie jaar was, verbaast niet. Ook Wolkers, van wie ze een bewonderaar is, verwerkte de vroege dood van zijn broer in veel boeken. Voorin staat een gedicht van hem.

Rijneveld is ook dichter: haar bundel Kalfsvlies kwam in 2015 uit en won meteen een prijs. Titels als ‘Hier wordt iemand gemist’, of een regel als ‘Toen ik negen was hield ik de hele dag mijn jas aan’ krijgen diepere betekenis.

Volgende week

bespreekt Mieke Het huis van de drenkelingen, de herontdekte roman van de Cubaanse schrijver Guillermo Rosales.