Cholerastad ****
De stank in Amsterdam moet halverwege de negentiende eeuw verschrikkelijk zijn geweest. ‘Het water was grijsgroen, de stank walmde er zwaar uit op. Vuil rottend hout, hij zag een kapot matras tussen ander huisraad drijven, half in het water, half in de modder een hondenkreng’. Daarbij kwam nog die zomerse hitte! Atte Jongstra beschrijft met zichtbaar plezier de omstandigheden in het Amsterdam van toen. En dan was er nog het naderend onheil: een choleraplaag. De mensen hadden geen idee wat er op hen afkwam. Archivaris Boevers die in boekhandelaar Peek een geestverwant treft, besluit er iets aan te doen. Samen zetten ze een subcommissie op. Men moet ergens beginnen nietwaar? Als alle informatie wordt verzameld en gerubriceerd, weten de Amsterdammers waar ze op moeten letten.
De heren zijn bloedserieus en doen erg gewichtig, maar ze modderen maar wat aan, op een kostelijke manier zoals alleen Atte Jongstra dat kan beschrijven. Hebben ze echt bestaan? Er staan portretten van ze op de eerste bladzijde. Maar bij Jongstra weet je het nooit, hij houdt zijn lezers graag voor de gek. Ik herinner me nog een volledig gefingeerde autobiografie van de Zwolse Henry II Fix. Maar wat doet het ertoe? Het is heerlijk ronddwalen in dit negentiende-eeuwse universum. Niet zelden was het zachtjes schuddebuiken van het lachen. En dan dat rijke taalgebruik. Als Boevers, na de dood van zijn huishoudster met behulp van een door Peek opgestelde advertentie een vrouw heeft gevonden, de voluptueuze Martha, blijkt ze nogal veeleisend. Voortdurend trekt ze hem tussen haar vochtige dijen. ‘Ik word te oud voor deze dingen dacht hij, terwijl hij haar nog op zijn lippen proefde, dit wordt nog eens mijn dood.’ De parallellen met de coronapandemie kan niemand ontgaan. Af en toe liggen ze er misschien iets té dik bovenop: de discussies over de epidemie uit China of India komt, de chloorvaccinaties, de quarantaine, de sluiting van de cafés…
Er is een glansrol voor de negentiende-eeuwse Sywert van Lienden, Kramp, die met ‘mondlapjes’ op de proppen komt, allemaal door vrijwilligers genaaid. ‘Peek bleef kritisch. ‘En, wat heeft meneer aan die mondkapjes verdiend?’ ‘Daar hep ik geen cent aan verdiend. Het was een infestering.’ Maar als Boevers te veel tijd steekt in het verzamelen en rubriceren van alle informatie, grijpt Martha naar de fles en zoekt ze haar heil bij de jonge Kramp. Een door hem in Frascati georganiseerde avond, waarop Boevers zal spreken, Martha zal dansen en waar hij zijn choleraparafernalia kan verkopen zorgt voor een geweldig slot, al had Boevers beter niet zo veel (besmet) water kunnen drinken.
De tekst wordt royaal gelardeerd met knipsels uit negentiende-eeuwse kranten. Tenminste, dat neem je dan aan, maar ook daar ga je aan twijfelen. Aan bronvermeldingen doet Jongstra natuurlijk niet. Het is een roman: een door Boevers minderwaardig geacht genre. Dat de heren Boevers en Peek geïnspireerd zijn door de personages Bouvard en Pecuchet van Flaubert is leuk om te weten, maar niet nodig om van Cholerastad te genieten. Kostelijk!
De Arbeiderspers 264 blz. € 23,99 (e-book € 13,99)