Recensie Mieke: De beesten van Gijs Wilbrink

In een grensland vol geheimen groeit Tom Keller op. Als hij jaren later verdwijnt, komt zijn dochter terug naar haar geboortegrond om hem te zoeken.

De beesten ****

Veel vleiende vergelijkingen vielen Wilbrink ten deel na het verschijnen van zijn debuutroman. En niet de minste namen werden genoemd. De openingszin had de allure van Gabriel García Márquez. Het taalgebruik leek op dat van Peter Buwalda, het provinciale decor: net Tommy Wieringa. De onnavolgbare verhaallijnen: John Irving. Zelfs Quentin Tarantino kwam voorbij.

Die laatste refereert aan de gewelddadigheid, waar we vanaf het begin mee geconfronteerd worden. Twee ooms nemen hun neefje van negen, Tom, mee in een ‘gammele stink-Volvo, waaraan ze ijzerdraad tussen de wielen hadden gespannen, en waarmee ze met een noodgang over de bevroren bospaden scheurden, en dan lieten ze dat jong, hun bloed, hun neefje, aan het eind van het pad teruglopen om de onthoofde konijnen van de grond te schrapen.’ De toon is gezet. De broers, Johan en Charles Keller, wonen verafgelegen, ‘diep in het buitengebied verstopt’ waar ze zich bezighouden met illegale nertsfokkerij en stropen dus. Opa zit in de gevangenis.

Heldin van het verhaal is Isa, de jongste telg uit deze vervloekte familie, zij heeft het dorp in de Achterhoek verlaten, en studeert nu kunstgeschiedenis in Utrecht, waar ze te veel blowt in punkholen, en zich bezighoudt met dierenactivisme. Dan krijgt ze een telefoontje van haar moeder dat haar vader wordt vermist. Ooit was die een wereldberoemd motorcrosser, een wonderkind, dat zich aan de klauwen van voornoemde ooms heeft ontworsteld. Maar zijn carrière kwam ten einde door een ongeluk waarbij hij zijn been verloor. Isa gaat onverdroten op haar doel af, is niet te beroerd om iemands gezicht klem te trekken tussen twee spijlen, zit rokend in haar oude Kadett, en trekt zich weinig aan van de ingesleten patronen in de familie en het decennialang zwijgen. Zo komt ze, en komen wij, erachter hoe dat zat met het ongeluk, waarom opa in de gevangenis zit en wat dat ‘hele drama’ is dat de mensen bespaard had moeten blijven.

Dat leest spannend, het is te ingewikkeld om alles uit te leggen, er gebeurt veel, heel veel, te veel misschien, maar wat het boek bijzonder maakt is het taalgebruik en de couleur locale. De modder, de stank, mannen die gedachteloos een bak aardappelsalade naar binnen werken voor de televisie, Wilbrink beschrijft met bravoure en kennelijk plezier de tragiek van het dorpsleven, soms ook nog in sappig dialect.

Planken van een brug zijn ‘glad als reuzel’, de wolken zijn drabbig, er is sprake van een glibberig pad van slechte beslissingen. Wilbrink is een talige krachtpatser. Mooi. En dan is er ook nog onvervalste nineties-nostalgie, leuk voor zijn generatiegenoten (hij is van 1984): Doc Martens, fanzines, strippenkaarten, Green Jelly (een rockband), Jacques Chirac…

Is dat levenslustige geschrijf niet vermoeiend? Ja. Het is indrukwekkend, ambitieus, en Wilbrink draaft soms door. Het vormexperiment tegen het eind waarin er soms maar één zin per pagina wordt afgedrukt, had gevoeglijk weggelaten kunnen worden wat mij betreft. Maar de knipoog naar W.F. Hermans (‘De portier is een invalide’) als er staat, ‘De beambte heeft een glazen oog’, vind ik dan wel weer leuk.

Uitgeverij Thomas Rap 304 blz. € 23,99 (e-book € 12,99)