Recensie Mieke: Last van Ellen Ombre

Een jonge Surinaamse vrouw doet, in navolging van haar vader, onderzoek naar Joodse plantagehouders in Suriname, speurend naar haar eigen roots, haar last.

Last ***

Sefardische Joden stichtten in de zeventiende eeuw suikerplantages in Suriname. Ellen Ombre neemt in Last de relatie tussen Joodse plantagehouders en hun tot slaaf gemaakte Afrikanen onder de loep. Lot groeit op in Paramaribo, eind jaren 50, in een goede buurt, een vroegwijs en nieuwsgierig meisje. Haar moeder heeft Joodse familie, haar zwarte vader Heinrich verdiept zich even fanatiek als ongestructureerd in de geschiedenis van de Surinaamse Joden.

Lot is behalve slim ook vroegrijp, op haar negende wordt ze al ongesteld en ze kruipt regelmatig op de mat van Sjemaja, het kweekje. Zo’n ‘kweekje’ werd uit het binnenland naar de stad gehaald, onder het mom dat ze in de stad een betere opvoeding zouden krijgen, maar werd als huisslaafje gebruikt. Ja, ik heb een hoop opgestoken van dit boek. Al kreeg ik soms de indruk dat al die gesprekken met Lots vader vooral bedoeld waren om veel tamelijk droge informatie op te lepelen, inclusief foto’s van historische documenten. Lots moeder moet er niets van hebben: ‘Ik word ziek van je gewroet in die Surinaamse joderij’.

Begin jaren 60 verkast het gezin naar Nederland, waar vooral Heinrich verpietert in een flat in Buitenveldert. Lot voelt zich een vreemdeling op school, ze wordt uitgescholden voor Zwarte Piet. Regelrecht hilarisch is de beschrijving van een vakantie in een lullig huisje in de Lage Vuursche, waar haar moeder fantaseert over een spontane ontmoeting met koningin Juliana tijdens een boswandeling.

Als Lot gaat werken in een boekwinkel, kan ze zich eindelijk los maken van haar ouders. Ze ontmoet Baruch, een Joodse psycholoog, in wie ik onmiddellijk Abraham de Swaan herkende, de man met wie Ombre getrouwd is geweest. Lot trekt bij hem in en leert zijn vrienden kennen. Het is erg lastig om in ‘Annet’, die columns schreef en heftig ‘in Weinreb’ was niet Renate Rubinstein te zien. Ombre heeft duidelijk veel van haar eigen leven in de roman verwerkt. Baruch wordt trouwens niet afgeschilderd als een leuke man, hij blijft afstandelijk en doet het met studentes.

Lot wordt steeds ongelukkiger: ’’s Nachts rooftochten naar de koelkast, witbrood met boter en metselwerk van pindakaas. Zoete gecondenseerde melk als een genotzuchtige poes van een schotel likken. Paniek; angst uit te groeien tot het formaat van de devote vrouw die me als meisje op de zondagschool met Bijbelverhalen voedde. Ik knielde, mijn hoofd boven de toiletpot, braakte ziel en zaligheid uit, ruimte makend voor een diep verlangen.’

Op het eind wordt de lijn tussen het fictieve personage Lot en de schrijver Ellen Ombre erg dun als Lot helemaal verdwijnt, en de verteller (Ombre zelf, neem ik aan) teruggaat naar Suriname, om het onderzoek van haar vader af te maken. Ze treft nog een nazaat van de stichter van de plantage, maar veel is verloren gegaan in de zompige tropen. Goed dat Ombre er nog zoveel uit opgediept heeft.

Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar 272 blz. € 21,99