Deze week las ik niet alleen ‘Het windmuseum’ maar ook de biografie van Renate Dorrestein.
Deze week las ik niet alleen ‘Het windmuseum’ maar ook de biografie van Renate Dorrestein. Die heeft zich de zelfmoord van haar zusje haar hele leven kwalijk genomen. Haar roman ‘Perpetuum mobile van de liefde’ gaat erover. Ook Mirjam Toews heeft een zusje, Marj, dat zelfmoord pleegde, en ook zij schreef erover in ‘Niemand zoals ik.’
In dit non-fictieboek krijgt het zusje weer een prominente plek.
Het tweede deel bestaat bijna helemaal uit brieven die Mirjam aan haar stuurde toen ze als jonge student met haar toenmalige vriendje een fietstocht door Europa maakte. Een droogkomisch relaas, van wat eigenlijk een heel treurige reis is, vol ontbering, ruzie en honger.
‘Onze fietsen zijn gestolen in Rouen waar Jeanne d’Arc werd verbrand – dus we mogen niet klagen.’
De Canadese schrijver Mirjam Toews volg ik al langer en eigenlijk cirkelen al haar boeken rond hetzelfde autobiografische materiaal:
De strenge mennonieten gemeenschap waar ze in opgroeide lijkt wel een beetje op de Amish. Het is verstikkend en raar en fascinerend, maar ze beschrijft het altijd op zo’n manier dat je er vreselijk om moet lachen. Een nare of gekke jeugd is een goudmijn voor de schrijver, dat blijkt maar weer eens. Toews heeft een soort droogkomische humor, die me dan weer aan Nicolien Mizee doet denken. Om haar moet ik ook altijd lachen, al is Mizees leven wat minder tragisch, denk ik.
Waarom schrijf je? Dat is de vraag waar het boek mee begint. Hij wordt haar gesteld door een Mexicaanse literaire organisatie. Of ze iets wil voorlezen over die vraag. In het boek komt ze telkens op die vraag terug en probeert ze een antwoord te formuleren. Pogingen die de Mexicanen niet kunnen bekoren en uiteindelijk wordt de uitnodiging ingetrokken.
Er worden tussen de hilarische scènes, met een hoofdrol voor haar bejaarde moeder die mennonitische vrouwen helpt hun oude leven achter zich te laten, door, nogal wat vragen opgeroepen in dit ‘memoir’, een soort dagboek. Naast de ‘waarom schrijf ik’-vraag de onvermijdelijke: ‘Waarom hebben ze het gedaan, mijn vader en mijn zus?
‘Is schrijven het aanvaardbare alternatief voor zelfmoord?
Komt er door zelfmoord een einde aan de pijn en blijft de waarheid behouden? Dient schrijven hetzelfde doel en is zowel zelfmoord als schrijven onbegrijpelijk?’ Ja, er komt tussen alle vrolijkheid veel heftigs aan de orde.
En, ik kan er ook niks aan doen, daar komt Joost Zwagerman om de hoek kijken, die tien jaar geleden de hand aan zichzelf sloeg, en zich soortgelijke vragen stelde.
Zo roept dit boek veel vragen op, én veel associaties.
Maar wat een heerlijk dwarse figuur is die Mirjam Toews. Ze heeft werkelijk schijt aan alles en iedereen, aan al die literaire instanties en prijzen: ’De Doembadieboembadie Literatuurprijs, gefinancierd door banken, frackers, durfkapitaal voor de diepzeemijnbouw en de National Rifle Association, heeft me een brief gestuurd om te vragen of ik dit jaar de feestelijke prijsuitreiking zal bijwonen. Het spijt me Kan er niet bij zijn. Dan maak ik net een negentigdaagse avontuurlijke wereldreis in een heteluchtballon.’
Heerlijk.
Uitgeverij Cossee 224 blz. € 22,99 (e-boek € 14,99)