Recensie Mieke: Willem en mijn wellust van Jeroen Olyslagers

Een novelle die zwierig de brug slaat tussen de zestiende en de negentiende eeuw.

Willem en mijn wellust ****

We schrijven 1885. Feuilletonschrijver Hippolyte van Dam is altijd op zoek naar verhalen voor zijn populaire rubriek. In een antiquariaat in Antwerpen dat hij regelmatig bezoekt, ontvreemdt hij een stapeltje oude brieven, het ging vanzelf, ze vielen uit een boek. Ze blijken geschreven door Willem Silvius, een zestiende-eeuwse drukker, collega van de beroemde Plantijn. Deze Willem is een historische figuur die later de staatsdrukkerij in Leiden heeft opgezet, maar dit terzijde.

Willem is gevangengenomen omdat hij opruiende boeken drukt; we zitten midden in de heftige tijden van de beeldenstorm en het opkomend protestantisme, waar hij sympathie voor voelt. Ook heeft hij een beroemd handgeschreven boek ontvreemd uit een abdij, die werd belaagd door beeldenstormers.  In de brieven aan zijn vrouw dringt hij erop aan dat ze losgeld betaalt maar daar heeft ze geen zin in.

Twee keer diefstal dus, in de negentiende en in de zestiende eeuw. Olyslaegers heeft die verhalen kunstig met elkaar verweven. Het thema zou je dan ook ‘de psyche van de dief kunnen noemen’. Wat betekent het stelen van andermans bezit?  De novelle begint niet voor niets met een typering van twee soorten dieven: ‘De ene wil zo snel mogelijk van zijn gestolen goed af en verkoopt zijn waren, de andere wil nooit meer van zijn buit gescheiden zijn. Die laatste soort durft zich ongetwijfeld na een tijd eigenaar te noemen, alsof de diefstal nooit is gebeurd, alsof hij in het bezit is gekomen van iets waarvan hij van bij het begin recht op had.’

Jeroen Olyslaegers maakte naam met zijn roman Wildevrouw, een roman die zich óók afspeelde in het zestiende-eeuwse Antwerpen, een tijd waarin de stad op zijn hoogtepunt was.

Het verhaal is geschreven als een biecht, aan het einde van Hippolytes leven, en niet alleen die van de diefstal, ook die van de overspelige relatie met bankiersvrouw Amandine: een dame die een geraffineerd spel met hem speelt. ‘Ze was alleen begeerlijk wanneer zij dit toeliet.’ Aan haar biecht hij zijn diefstal op, in bed. Ze ontmoetten elkaar in de trein, en bij een van hun vele rendez-vous vertelt hij haar ook nog over zijn bordeelbezoeken, waar hij dan weer haar man tegenkomt. Zelfkritiek is hem niet vreemd: ‘Thuis was ik noch smeerlap, noch zot, maar werd een verbitterd stukske stront dat zijn vrouw voor het minste uitschold’. Een prachtige scène is die waarin hij de gestolen brieven aan Amandine voorleest en ze uitspreidt op haar blote billen. Dubbel bedrog.

Het lijkt misschien veel allemaal, zeker als je bedenkt dat dit alles verteld wordt in minder dan hondserd bladzijdes. Toch voelt dat niet zo en dat heeft alles te maken met de geweldige taal van Olyslaegers.  Die taal is uitgebeend en toch zwierig, archaïsch ook: ‘moreel verdorven wijze’, ‘gelijk dat oude moederke’. Maar men krijgt er ook ‘een patat om mijn oren’. Vlaams Nederlands is vaak zoveel smeuïger en beeldender. Ook zijn metaforen zijn fantastisch, wat te denken van ‘Kuchend gelijk een non die met een sigaar was betrapt.’ Dan kan ik weer even vooruit. Virtuoos.

Uitgeverij De Bezige Bij 96 blz. € 18,99 (e-book € 9,99)